soixante dix dixième
second / deuxième le soir les bagages
Bâle le lit le rez-de-chaussée
commencer le gobelet la coupe
signifiant cela me plaît bientôt
le cinéma le livre griller
le pain brun Bruxelles
le camping là-bas le jour
cela, ça la fille mort
le fil le millier cher/chère
10e 10 60
bagage, de avond, de 2e
begane grond, de bed, het Bazel
beker, de (sport-) beker, de (drink-) beginnen
binnenkort bevalt, het me belangrijk
braden boek, het bioscoop, de
Brussel bruin brood, het
dag, de daarginds camping, de
dood dochter, de dat
duur / lieve duizendtal, het draad, de
manger l'extra la bicyclette
le vélo mixte donner
bon bonsoir bonjour
l'herbe le jambon le *hamburger
le *hareng la *Hollande la tête
l'hôtel la location hélas, dommage
le fromage Noël l'enfant
petit / petite la petite fille la tasse
la qualité la vie la ligne
le lynx le lac le lait
fiets, de (1) extra, het eten
geven gemengd fiets, de (2)
goededag goedeavond goed
hamburger, de ham, de gras, het
hoofd, het Holland haring, de
jammer huur, de / verhuur, de hotel, het
kind, het Kerstmis kaas, de
kopje, het kleine meisje, het klein
lijn, de leven, het kwaliteit, de
melk, de meer, het lynx, de
l'homme l'après-midi le million
beau / belle demain le matin
après la nuit prendre
le nez le zéro le garçon
les yeux l’hébergement reçu
l'ordre les parents traverser
l’équitation le champignon le parc
pleuvoir gouverner le voyageur
réserver le géant le jus
briller les chaussures la seconde
miljoen, het middag, de mens, de/ man, de
morgen, de / de ochtend morgen mooi
nemen nacht, de na
ober, de / jongen, de nul, de neus, de
ontvangen (volt. deelw.) onderdak, het ogen, de
oversteken ouders, de orde, de
park, het paddestoel, de paardrijden, het
reiziger, de regeren regenen
sap reus, de reserveren
seconde, de schoenen, de schijnen
le jus d'orange la chambre la soupe
l'Espagne le *haricot vert parler
la ville la suite l'accès
le jardin les vacances aujourd'hui
le séjour le gilet plein / pleine
complet présenter proposer
les w.c. quand
quoi la semaine la route
désirer qui blanc/blanche
le mot la merguez le yaourt
soep, de slaapkamer, de / de kamer sinaasappelsap, het
spreken spercieboon, de Spanje
toegang, de suite, de, het ge-, vervolg stad, de
vandaag vakantie, de tuin, de
vol vest, het verblijf, het
voorstellen (iets) voorstellen (iemand) volledig / geheel / vol
wanneer WAAR w.c., de
weg, de week, de wat
wit wie wensen
yoghurt, de worst, de scherpe woord, het
le zèbre dire le soleil
sans merci un peu
doué la fleur le bateau
le croissant c’est la douane
l’étage la France français
aller mangé réservé
la station délicieux hélas
clair aider ça va
il il est la mademoiselle
vous le café pouvoir
zon, de zeggen zebra, de
beetje bedankt zonder
de boot de bloem begaafd
douane dat is de croissant
Frans Frankrijk etage, de
gereserveerd (voltdw) gegeten (volt dw) gaan (ww)
helaas heerlijk de halte
het gaat helpen helder
juffrouw hij is hij
kunnen koffie, de jullie / u
pouvez-vouz une leçon lundi
monsieur mon la mère
le mur non le wagon-restaurant
vous parlez .. ? la rue la plage
deuxième vous mangez vous avez
vous désirez ? votre gentil, aimable
la madame l’eau ils
le fils pur
maandag een les kunt u .. ?
moeder, de mijn meneer
de restauratiewagon nee de muur
het strand de straat spreekt u.. ?
u heeft u eet tweede
vriendelijk uw u wenst ?
zij het water de vrouw
zuiver de zoon