Frans : Nederlands le hall d’arrivée = de aankomsthal la diversité = de afwisseling la climatisation = de airconditioning le comptoir = de balie le linge de lit = het beddegoed diriger vers = begeleiden naar être réputé pour = bekend staan om l’équipage = de bemanning accessible = bereikbaar la protection = de bescherming déplorable = betreurenswaardig la population = de bevolking peuplé = bevolkt à portée de main = binnen handbereik un vol intérieur = een binnenlandse vlucht souffler = blazen l'autocar = de bus bulbes = bloembollen au dessus de = boven apporter = brengen un barrage = een dam la digue = de dijk épais = dik sillonner = doorkruisen le patrimoine = het erfgoed une expérience = een ervaring signaler = erop wijzen l’hospitalité = de gastvrijheid le bâtiment = het gebouw la marée = het getijde les rideaux = de gordijnen un centre d’affaires = een handelscentrum dur = hard la bienvenue = hartelijk welkom la moitié = de helft la peche = de hengelsport l’oreiller = het hoofdkussen le point culminant = het hoogste punt impressionant = indrukwekkend les habitants = de inwoners les sabots = de klompen un coffre = een kluis le roi = de koning la reine = de koningin grincer = kraken l’auréole = de kring tardif = laat les draps = de lakens les frontières terrestres = de landsgrenzen le bruit = het lawaai bruyant = lawaaierig l’amateur = de liefhebber le matelas = het matras l’étang = het meer au sein de = midden in la minorité = de minderheid rater = missen le moulin = de molen le marais = het moeras à côté de = naast utile = nuttig en dessous de = onder la maintenance = het onderhoud environ = ongeveer instable = onstabiel dessiner = ontwerpen le développement = de ontwikkeling plein air = open lucht faire attention à = opletten remarquable = opmerkelijk la superficie = de oppervlakte dans = over par ailleurs = overigens avoir lieu = plaats vinden juste = precies essayer = proberen l’arc-en-ciel = de regenboog le gouvernement = de regering un alignement = een rij le trésor = de schat la navigation = de scheepvaart l’écran = het scherm seulement = slechts le chef d’état = het staatshoofd la tempête = de storm contrairement à = in tegenstelling tot une randonnée = een tocht distribuer = uitdelen, verdelen ample = uitgebreid par excellence = bij uitstek s’étendre = zich uitstrekken rassembler = verzamelen poissonneux = visrijk un marché aux puces = een vlooienmarkt le vol s’est bien passé = de vlucht is voorspoedig verlopen suivre = volgen poursuivre = voortzetten les installations = de voorzieningen 1 les équipements = de voorzieningen 2 la valeur = de waarde quelques = enkele je vous souhaite = ik wens u la science = de wetenschap le moulin à vent = de windmolen indiquer = wijzen venteux = winderig le niveau de la mer = het zeeniveau s’asseoir = zitten tout à l’heure = zo meteen