Frans : Nederlands le véhicule = de auto / het voertuig avoir peur = bang zijn limité = beperkt protéger = beschermen la protection = de bescherming dépenser = besteden, uitgeven surveiller = bewaken les habitants = de bewoners état civil = burgerlijke staat télécharger = downloaden la durée du séjour = duur van het verblijf le propriétaire = de eigenaar grave = ernstig le formulaire = het formulier il s’agit de = het gaat om… lieu de naissance = geboorteplaats l’usage = het gebruik marié(e) = gehuwd à l’aise = op het gemak jouir de = genieten van se régaler = zeer genieten divorcé(e) = gescheiden un entretien = een gesprek, interview dangereux = gevaarlijk attraper = halen (de trein) le sac à main = de handtas le vaccin = de inenting obtenir = krijgen atterrir = landen au cours de = in de loop van un médicament = een medicijn indispensable = noodzakelijk malgré = ondanks célibataire = ongehuwd un accident = een ongeluk s’inquiéter = zich ongerust maken s’arranger = in orde komen demander conseil = om raad vragen une file = een rij depuis = sinds désolé = het spijt me d’ailleurs = trouwens faux = vals évident = vanzelfsprekend sûr = veilig, zeker la sécurité = de veiligheid séjourner = verblijven prolonger = verlengen éviter = vermijden assurer = verzekeren se charger de = verzorgen le vol = de vlucht se sentir = zich voelen attendre = wachten le visa d’affaires = het zakenvisum