Frans : Nederlands bizarre = vreemd un chat = een kat un chien = een hond mais = maar ici = hier / hierheen tu es = jij bent / jij komt (uit) de / d’ = van / uit aussi = ook un garçon = een jongen une fille = een meisje / een dochter il est = hij is il est de = hij komt uit elle est = zij is elle est de = zij komt uit fantastique = fantastisch