fou / fol / folle faire les courses acheter qc
un fruit des légumes faire la cuisine
difficile une tomate une pomme de terre
un citron une salade le lait
la viande un œuf le yaourt
le sucre la farine un supermarché
un plat
iets kopen boodschappen doen gek
koken / eten klaarmaken groente een vrucht
een aardappel een tomaat moeilijk
de melk een salade een citroen
de yoghurt een ei het vlees
een supermarkt het meel / de bloem de suiker
een gerecht / een gang (bij het eten)