Frans : Nederlands plein / pleine (de qc) = vol (met iets) une buvette = een drankjeskraam l’herbe = het gras gratuit / gratuite = gratis tout / toute = heel tous … / toutes … = alle l’escrime = het schermen le tirage au sort = de loting un cheval = een paard des chevaux = de paarden une ferme = een boerderij la campagne = het platteland un biologiste = een bioloog seulement = slechts / maar un élevage = een fokkerij plus de + nom = meer dan + zelfstandig naamwoord l’argent de poche = het zakgeld un voisin = een buurman