plein / pleine (de qc) une buvette l’herbe
gratuit / gratuite tout / toute tous … / toutes …
l’escrime le tirage au sort un cheval
des chevaux une ferme la campagne
un biologiste seulement un élevage
plus de + nom l’argent de poche un voisin
het gras een drankjeskraam vol (met iets)
alle heel gratis
een paard de loting het schermen
het platteland een boerderij de paarden
een fokkerij slechts / maar een bioloog
een buurman het zakgeld meer dan + zelfstandig naamwoord