Frans : Nederlands un champion = een kampioen un numéro = een nummer saluer quelqu'un = iemand begroeten un combat = een gevecht gagner (quelque chose) = (iets) winnen même = zelfs poser quelque chose = iets stellen une question = een vraag Comment est-ce que … ? = Hoe … ? est-ce que = onderdeel van een vraag (vertaal je niet) tomber = vallen faire mal = pijn doen pourquoi ? = waarom? parce que = omdat avoir mal = pijn hebben trop = te veel / te nul = stom C’est trop nul ! = Dat is te stom! Qu’est-ce que tu fais ? = Wat doe je? interviewer quelqu'un = iemand interviewen