quand tout à coup une boulette
le papier une boulette de papier ce / cet / cette / ces
On regarde sur Internet cet après-midi. timide / timide Il a l’air timide.
lui un acteur Lui, un acteur ?
une poubelle jurer
Je le jure. taper quelque chose un résultat
ressembler à quelqu’un / ressembler à quelque chose Il ressemble vraiment à Julien. être né(e)
Il est née en 2000. mille en deux mille
une star un cinéma Julien n’est pas cette star du cinéma.
een propje plotseling wanneer / als (tijd)
deze / dit / die / dat een propje papier het papier
Hij ziet er verlegen uit. verlegen We kijken vanmiddag op internet.
Híj, een acteur? een acteur hij (beklemtoond)
zweren waar een prullenbak
een resultaat iets typen Ik zweer het.
geboren worden / zijn Hij lijkt echt op Julien. lijken op iemand / lijken op iets
in (het jaar) 2000 duizend Hij is geboren in 2000.
Julien is niet die filmster. een bioscoop een ster
bête / bête J’ai l’air bête, maintenant.
Ik sta nu voor gek. dom