le petit-déjeuner recevoir quelque chose dîner
un steak-frites une entrée le thon
l’huile une olive un saucisson
un frigo une endive le roquefort
une moule le plat principal il faut quelque chose
un dessert le chocolat une mousse au chocolat
typique / typique il faut faire quelque chose C’est à qui ?
– C’est à qui ? – C’est à nous. un kilo quand même
un apéritif un doigt un rince-doigts
de avondmaaltijd gebruiken iets ontvangen / iets krijgen het ontbijt
de tonijn hier: een voorgerecht een steak met friet
een worst (zoals salami) een olijf de olie
de roquefort (Franse kaassoort) een (stronkje) witlof een koelkast
iets nodig hebben het hoofdgerecht een mossel
een chocolademousse de chocolade een dessert
Wie is er aan de beurt? je moet iets doen typisch
toch een kilo – Wie is er aan de beurt? – Wij.
een vingerschaaltje (om de vingers bij het eten te wassen) een vinger een aperitief
une boisson une supérette un litre
une bouteille gratuit / gratuite boire quelque chose
aller chercher quelque chose
een liter een kleine supermarkt een drankje
iets drinken gratis een fles
iets gaan halen