Frans : Nederlands une image = een beeld / een idee un cliché = een cliché positive / positif = positief négative / négatif = negatief typiquement = typisch un stéréotype = een stereotype / een cliché un préjugé = een vooroordeel bien élevé(e) = beleefd / welopgevoed travailleuse / travailleur = ijverig être shooté(e) = stoned zijn en permanence = voortdurend une idée reçue = een gevestigde mening / een opvatting déplacé(e) = misplaatst / incorrect davantage = meer une perception = een waarneming / een perceptie avoir tendance à = de neiging hebben om dépeindre qn = iemand beschrijven / iemand afschilderen dépeindre qc = iets beschrijven / iets afschilderen un gréviste = een staker une gréviste = een staakster un béret = een baret un panier en osier = een mand van wilgentenen bourrer = vullen / volstoppen éloigné(e) = afwijkend / verschillend le non-alignement = de niet-gebondenheid mener = leiden / voeren alimenter = voeden l'arrogance = de arrogantie manquer de qc = tekortschieten in iets en grève = in staking démentir = weerleggen / in tegenspraak zijn met la faiblesse = de zwakheid / het onvermogen le syndicalisme = de vakbeweging répandre = verspreiden autoriser = toestaan / toelaten considérer comme = beschouwen als officieusement = onofficieel / officieus une radine / un radin = een gierigaard / een krent une dulcinée = een geliefde considérer que = van mening zijn dat