Frans : Nederlands l'occupation = de bezetting l'enfance = de kinderjaren / de jeugd chacun = ieder / elk chacune = ieder / elk l'alimentation = de voeding une catégorie = een categorie selon qn = overeenkomstig iemand selon qc = overeenkomstig iets un adulte = een volwassene une adulte = een volwassene j'aimerais que + subj. = ik zou willen dat d'ici là = voor die tijd un produit = een product rond = rond ronde = rond refuser de faire qc = weigeren iets te doen il faut que + subj. = je moet / het is nodig dat interdire à qn de faire qc = iemand verbieden iets te doen régler qc = iets regelen / iets instellen bas = zacht basse = zacht un coup = een slag / een klap demander que + subj. = vragen om se battre = vechten l'impatience = het ongeduld surveiller qn = letten op iemand surveiller qc = letten op iets un mort = een dode une morte = een dode lutter = strijden vaincre qn = iemand overwinnen