Frans : Nederlands un inventeur = een uitvinder une inventrice = een uitvindster une charrette = een wagen (met 2 wielen) / een kar un oiseau = een vogel des oiseaux = vogels une barque = een boot / een bootje face à qc = tegenover iets le sien = de zijne  /  de hare la sienne = de zijne  /  de hare les siens = de zijne  /  de hare les siennes = de zijne  /  de hare personne ne … = niemand décoller = loskomen van / opstijgen (vliegtuig) l'aviation = de luchtvaart ne … aucun = geen (voorwerp) ne … aucune = geen (voorwerp) aucun … ne = geen (onderwerp) aucune … ne = geen (onderwerp) un record = een record voler haut = hoog vliegen rejoindre qn = zich bij iemand aansluiten rejoindre qc = zich bij iets aansluiten / hier: iets bereiken une traversée = een oversteek une compagnie = een maatschappij / een vennootschap apparaitre = verschijnen il vaut mieux faire qc = het is beter iets te doen tuer qn = iemand doden / iemand ombrengen rien ne … = niets distinguer qc = iets onderscheiden ne … ni …, ni …, = noch … noch … la Cordillère des Andes = het Andesgebergte lequel = welke (betrekkelijk vnw) laquelle = welke (betrekkelijk vnw) lesquels = welke (betrekkelijk vnw) lesquelles = welke (betrekkelijk vnw)