Frans : Nederlands adorer = dol zijn op travailler = werken chercher = zoeken trouver = vinden commencer = beginnen acheter = kopen rester = blijven manger = eten être = zijn avoir = hebben faire = doen comprendre = begrijpen dire = zeggen aller = gaan connaître = kennen partir = vertrekken savoir = weten demander = vragen tenir = houden aimer = houden van pouvoir = kunnen