Frans : Nederlands
je suis [comme] toi = ik ben [zoals] jij
[d'ailleurs] tu devrais me fais confiance = [bovendien] moet je me vertrouwen
au revoir = tot ziens
j'aime jouer au football mais [aussi] au ballet = ik houd van voetballen maar [ook] van ballet
[dans] ma chambre est la vieille chaise de grand-mère = [in] mijn kamer staat de oude stoel van oma
frites [et] une boulette de viande = frietjes [en] een gehaktbal
je suis [pour] aider les pauvres = ik ben [voor] het helpen van arme mensen
le test était très [difficile] = de test was erg [moeilijk]
[aujourd'hui] est un beau jour! = [vandaag] is een mooie dag!
il y a encore [beaucoup] à faire sur la maison = er moet nog [veel] gebeuren aan het huis
[quand] allez-vous me rendre visite? = [wanneer] kom je bij mij langs?
le [cours] de biologie était très intéressant = de biologie[les] was erg interessant
[pourquoi] la terre est-elle ronde? = [waarom] is de aarde rond?
pain [avec] confiture = brood [met] jam
il neige, ça n'arrive pas [souvent] = het sneeuwt, dat gebeurt niet [vaak]
[mais] je n'aime pas du tout ça = [maar] dat lust ik helemaal niet
[parce que] je le dis! = [omdat] ik het zeg!
je suis heureux [depuis] la naissance de mon enfant = ik ben gelukkig [sinds] de geboorte van mijn kind
nous te protégerons [toujours] = we zullen je [altijd] beschermen
ce n'est pas autorisé [ici] = dat mag [hier] niet
il est [presque] temps! = het is [bijna] zover!
bien sûr = natuurlijk
[tout le monde] appartient au monde et le monde appartient à tout le monde = [iedereen] is van de wereld en de wereld is van iedereen