Frans : Nederlands
aim[er] = houden van [hele ww, 1e groep]
chois[ir] = kiezen [hele ww, 2e groep]
J'aim[e] le foot = Ik houd van voetbal [tt, ik-vorm, 1e groep]
Tu aim[es] le ballet = Jij houdt van ballet [tt, jij-vorm, 1e groep]
Il aim[e] sa mère = Hij houdt van zijn moeder [tt, hij / zij-vorm, 1e groep]
Nous aim[ons] les jeux = Wij houden van spelletjes [tt, wij-vorm, 1e groep]
Vous aim[ez] l'opéra = U houdt van opera [tt, u-vorm, 1e groep]
Ils aim[ent] la bonne nourriture = Zij houden van lekker eten [tt, zij / hen-vorm, 1e groep]
Je vous ai chois[is] = Ik kies jou [tt, ik-vorm, 2e groep]
Tu chois[is] le jaune = Je kiest voor geel [tt, jij-vorm, 2e groep]
Elle chois[it] sa famille = Ze kiest voor haar gezin [tt, hij / zij-vorm, 2e groep]
Vous chois[issez] les enfants = U kiest voor de kinderen [tt, u-vorm, 2e groep]
Nous chois[issons] l'autre côté = Wij kiezen voor de andere kant [tt, wij-vorm, 2e groep]
Ils chois[issent] l'argent = Zij kiezen voor het geld [tt, zij / hen-vorm, 2e groep]