Frans : Nederlands l'espace (M) = de ruimte la caméra = de camera la piste = de piste / het gedeelte van de weg sourire = glimlachen courir = rennen accepter = accepteren la jambe = het been préparer = voorbereiden j'en ai marre = ik ben het beu énorme = enorm inviter = uitnodigen le fichier = het bestand le programme = het programma l'arrêt (M) = de halte - de stop la flingue = het pistool chasser = jagen regretter = spijt hebben le victime = het slachtoffer unique = uniek- enig régler = regelen - betalen moindre = minste l'énergie (F) = de energie - de kracht le fil = de draad le lycée = de middelbare school (BB) la crise = de crisis l'image (F) = de afbeelding vérifier = checken l'appareil (M) = het apparaat justement = juist enlever = uittrekken - weghalen