Frans : Nederlands ça dépend = dat ligt eraan honnête = eerlijk prouver = bewijzen durer = duren la souris = de muis lever = heffen l'oiseau (M) = de vogel apporter = meebrengen le morceau = het stuk interdit = verboden la présence = de aanwezigheid récupérer = terugkrijgen - herstellen le cou = de hals l'étage (M) = de verdieping le regard = de blik finalement = uiteindelijk couper = snijden l'urgence (F) = de urgentie - de spoed troisième = derde la folie = de gekte ancien = oud obtenir = krijgen le toit = het dak le jardin = de tuin le métier = het vak la poche = de zak méchant = slecht le paradis = het paradijs proche = dichtbij rejoindre = zich voegen bij