la voiture	le train	le TGV (Train à Grande Vitesse)
le bateau	l'avion (M)	l'autobus (M)
le métro	l'hélicoptère (F)	le pied
le cheval	la moto	le vélo
la trottinette	voyager	monter
descendre	partir	arriver
le départ	l'arrivée (F)	la destination
la gare	la voie	le sac
la valise	le bagage à main	l'aéroport (M)

de TGV	de trein	de auto
de bus	het vliegtuig	de boot
de voet	de helicopter	de metro
de fiets	de motor	het paard
instappen	reizen	de step
aankomen	vertrekken	uitstappen
de bestemming	de aankomst	het vertrek
de tas	het spoor	het station
het vliegveld	de handbagage	de koffer

le siège	la place	l'etagère (F)
le billet	le panneau d'information	le voyage
le contrôle de sécurité	la porte	le délai
le vol	bon voyage!	Tu es parti où?
Tu es parti quand?	Tu es parti avec qui?	Qu'est-ce qu ta as fait?
C'était comment?	à la mer	en montagne
en ville	à l'étranger	il y a deux semaines
début juin	mi juillet	fin août
avec des amis	en famille

het bagagerek	de plaats	de stoel
de reis	het informatiebord	het ticket
de vertraging	de gate	de veiligheidscontrole
Waar ben je geweest?	goede reis!	de vlucht
Wat heb je gedaan?	Met wie ben je vertrokken?	Wanneer ben je vertrokken?
naar de bergen	naar zee	Hoe was het?
twee weken geleden	naar het buitenland	naar de stad
eind augustus	half juli	begin juni
	met familie	met vrienden