Frans : Nederlands s'il vous plaît = [alstublieft] (een vraagstelling) voilà = [alstublieft] (bij het aanreiken van iets) merci = Dank u wel De rien = geen dank ça ne fait rien = het maakt niet uit / het is goed au revoir = tot ziens pardon, [monsieur]. = sorry [meneer]. pardon, [madame]. = sorry [mevrouw]. pardon, [mademoiselle]. = sorry [mejuffrouw]. Parlez-vous [anglais]? = Spreekt u [Engels]? non. = nee [Je suis désolé]e = [het spijt me] [je ne parle pas] français. = [ik spreek geen] Frans. je ne parle pas [français]. = ik spreek geen [Frans]. [je comprends] un peu. = [Ik snap het] een beetje. je comprends [un peu]. = ik snap het [een beetje]. Parlez plus [lentement], s'il vous plaît. = Kunt u [langzamer] spreken alstublieft? [répétez], s'il vous plaît. = kunt u dat [herhalen] alstublieft? [une question], s'il vous plaît? = Mag ik [een vraag] stellen? Pourriez-vous [m'aider], s'il vous plaît? = Kunt u [me helpen] alstublieft? d'accord = ok bien sûr = natuurlijk [où] est / sont...? = [waar] is / zijn...? beaucoup = harstikke [merci] beaucoup. = hartstikke [bedankt]. Bonjour, je peux vous [aider]? = Goeiedag, kan ik u [helpen]? Bonjour madame, [un pain] s'il vous plaît. = Goeiedag mevrouw, [een brood] a.u.b. Et voilà, [encore] quelque chose? = Alstublieft, [nog] iets anders? [je cherche] la rue Molière = [ik zoek] de rue Molière Il y a [un supermarché] par ici? = Is er [een supermarkt] hier in de buurt? Il y a un supermarché par [ici]? = Is er een supermarkt [hier] in de buurt? Il y a [une pharmacie] par ici? = Is er [een apotheek] hier in de buurt? C'est encore [loin]? = Is dat nog [ver]? C'est [à gauche] = Dat is [linksaf] C'est [à droite] = Dat is [rechtsaf] [qui]? = [wie]? [quoi]? = [wat]? [pourquoi]? = [waarom]? [quand]? = [wanneer]? [comment]? = [hoe]? c'est [combien]? = [hoeveel] is het? [l'addition], s'il vous plaît. = [de rekening] alstublieft. Le service est [compris]? = Is de bediening [inbegrepen]? C'est [pour] vous. = Dat is [voor] u.