Latijn : Nederlands adire = gaan (naar + acc.) autem = echter claudere = sluiten dicere = zeggen dormire = slapen mille (onverbuigbaar) = duizend nusquam = nergens petere = zoeken/ vragen quis = wie? recipere/io = ontvangen/ opnemen respondēre = antwoorden tandem = eindelijk senex/ senes = oude man