Latijn : Nederlands cadere = vallen/ dood neervallen desinere = ophouden dubitare = aarzelen etiam = zelfs/ ook frustra = tevergeefs iam = al/ reeds lacrima = traan lacrimare = huilen mittere = zenden necare = doden non iam = niet meer parcere (+ dat.) = sparen patria = vaderland paulatim = geleidelijk/ langzaamaan protegere = beschermen quinque (onverbuigbaar) = vijf relinquere = verlaten/ achterlaten/ overlaten rogare = vragen saxum = rots telum = pijl/ werpspies