a(b) + abl. ad + acc. aedificare
alii ... alii aperui carēre + abl.
cito (bijw.) credere + dat. credidi
cucurri cum + abl. currere
de + abl. delēre dolus
donum et ... et e(x) + abl.
flamma Graecus in (+ abl.)
modo murus navigare
occultare ora porta
bouwen naar/ tot aan / bij (bij ww van rust) van(af) (ab voor klinker of h)
vrij zijn van/ missen perfectum van aperire (openen) sommige(n) ... andere(n)
perfectum van credere (geloven) geloven/ vertrouwen snel
rennen (samen) met perfectum van currere
list vernietigen vanaf
uit/ sinds (ex voor klinker of h) zowel ... als geschenk
in/ op/ tijdens Griek vlam/ vuur
varen muur slechts
poort kust verbergen
pro + abl. prope + acc. spectare
Troia Troianus ut + perfectum
vir/ viri mv (groep 2) navis/ es urbs/ urbes
kijken dichtbij voor
zodra Trojaan Troje
stad schip man