Latijn : Nederlands anima = ziel caelum = hemel clam (bijw.) = heimelijk (bijw.) deserere = in de steek laten/ verlaten deserui = perfectum van deserere (in de steek laten/ verlaten) effugere/io = wegvluchten (voor + acc.) effugi = perfectum van effugere/io (wegvluchten voor + acc.) fallere = bedriegen/ misleiden fefelli = perfectum van fallere (bedriegen/ misleiden) inferi (mv) = goden van de onderwereld/ onderwereld ira = woede iurare = zweren (bij: per + acc.) manēre = te wachten staan neglegere = verwaarlozen nihil = niets perfeci = perfectum van perficere/io (voltooien/ afmaken) perficere/io = voltooien/ afmaken poena = straf ponere = plaatsen postremo = ten slotte posui = perfectum van ponere (plaatsen) quod (voegw.) = omdat sic = zo vixi = perfectum van vivere (leven) lux/ luces = (dag)licht/ dag munus/ munera = taak dolor/ ores = verdriet/ pijn vestis/ es = kleding(stuk) sidus/ sidera = ster nepos/ otes = kleinzoon/ nakomeling pectus/ pectora = borst