Latijn : Nederlands anxius = bang/ angstig cura = zorg impius = misdadig/ goddeloos interficere/io = doden iratus = woedend ita = zo magnus = groot/ luid misi = perfectum van mittere (zenden) parere/io = voortbrengen/ baren parvus = klein pellere = verdrijven peperi = perfectum van parere/io pepuli = perfectum van pellere (verdrijven) portare = dragen postea (bijw.) = later puer/ pueri mv (groep 2) = jongen quomodo = hoe/ op welke manier regnum = (konink)rijk/ macht/ heerschappij ripa = oever servus = slaaf vexare = kwellen potestas/ ates (v.) = macht sedes/ es (v.) = zetel vox/ voces (v.) = stem flumen/ mina (o.) = rivier pastor/ ores (m.) = herder