Latijn : Nederlands alius = ander altus = hoog / diep an = of (in vraag) cecidi = perfectum van cadere (vallen/ dood neervallen) colui = perfectum van colere (vereren/ verzorgen) consedi = perfectum van considere (gaan zitten) considere = gaan zitten consulere = raadplegen fabula = verhaal feci = perfectum van facere/io (maken/ doen) itaque = dus mons/ montes (m) = berg/ heuvel nondum = nog niet novus = nieuw ostendi = perfectum van ostendere (ver-tonen) pugna = strijd qui/ quae/ quod = die/ dat (betr. vnw.) quondam = eens/ ooit Roma = Rome signum = teken unus = een