deus esse est
et habitare habitat
hic huc ibi
non obscurus Olympus
saepe (bijw.) semper sunt
Tartarus terra umbra
venire veniunt vivere
vivit nox/ noctes rex/ reges
frater/ fratres locus
(hij/zij/het) is zijn god
(hij/zij) woont wonen en
daar hierheen hier
de Olympus donker niet
(zij) zijn altijd dikwijls/ vaak
schim (van gestorven mensen)/schaduw aarde de Tartarus (diepste plaats in onderwereld)
leven (zij) komen komen
koning nacht (hij/zij) leeft
plaats broer