putare (1) putare (2) uxor, uxoris
poněre, posui, positus (1) poněre, posui, positus (2) decet
necesse est deděre, dedidi, deditus sperare + acc
se (1) se (2) in ACI notus
parvus neglegěre, neglexi, neglectus postea
divitiae, divitiarum (mv) animus frumentum
in animo habēre publicus dividěre, divisi, divisus
optare agricola (m)
echtgenote vinden menen
het past (neer)leggen plaatsen
hopen (op) overgeven het is noodzakelijk
bekend hij/zij zich
later verwaarlozen klein
graan geest rijkdom
verdelen openbaar van plan zijn
boer wensen