Latijn : Nederlands mirus / mirusa / mirusum = wonderbaarlijk / schitterend donum = geschenk accipit = hij ontvangt / zij ontvangt / het ontvangt / hij krijgt / zij krijgt / het krijgt amat = hij houdt van / zij houdt van / het houdt van / hij bemint / zij bemint / het bemint rex / regem (acc.) = koning laetus / laetusa / laetusum = blij / vrolijk / opgewekt est = hij is / zij is / het is et = en / ook per + acc. = door…heen / gedurende regia = paleis currit = hij rent / zij rent / het rent nunc = nu mensa = tafel tangit = hij raakt aan / zij raakt aan / het raakt aan quoque = ook in + acc. = naar / naar binnen / in aurum = goud mutat = hij verandert / zij verandert / het verandert / hij verwisselt / zij verwisselt / het verwisselt servus = slaaf cibus = voedsel / eten vinum = wijn incipit = hij begint / zij begint / het begint statim = meteen