sol / solis aureus, -a, -um argentum
tum (bijw.) intro (intrare) altus / altusa / altusum
puer / pueri cognosco (cognoscĕre) gaudeo (gaudēre)
quod certus / certusa / certusum cingo (cingĕre)
deposui depono (deponĕre) accedo (accedĕre)
ait dubito (dubitare) tibi (dat.)
sic
zilver gouden / van goud zon
hoog / diep binnenkomen / binnengaan dan / toen
blij zijn / zich verheugen (over) leren kennen / vernemen jongen
omringen zeker omdat
naderen / (erbij) komen / ernaar toe gaan neerleggen / afleggen perf. van depono (deponĕre)
(aan / voor) jou twijfelen / aarzelen (hij / zij) zegt / (hijj / zij)beweert / (hij / zij) zei / (hij / zij) beweerde
zo