iam ad + acc. duco (ducĕre)
quattuor equus cito (bijw.)
iungo (iungĕre) impono (imponĕre) + dat. ideo
flecto (flectĕre) ut sufficio (sufficĕre)
denique invitus / invitusa / invitusum aperio (aperire)
leiden / brengen naar / bij / tot al / reeds
snel paard vier
daarom leggen op / plaatsen op verbinden
voldoende zijn zoals / zodra buigen / veranderen
openen niet willend / onvrijwillig / tegen de wil van tenslotte