nepos / nepotis (m) locus oppidum
dictus avus a(b) + abl.
illic (bijw.) moror, morari moror
morari bos / bovis (m / v) aufero (auferre) (+ abl.)
traho (trahĕre) ne + conj. vestigium
diu (bijw.) fero (ferre) invenio (invenire)
(vesting)stad plaats, streek (mv. loca of loci) kleinzoon
door (bij passieve werkwoorden) grootvader, opa ppp van dico (dicĕre)
ophouden / vertragen verblijven daar
wegnemen / ontnemen (aan) rund / koe verblijven / ophouden / vertragen
(voet)spoor opdat niet / om niet te trekken
vinden / aantreffen brengen / dragen / verdragen lange tijd