Latijn : Nederlands vereor (verēri) = bang zijn, vrezen vereor (verēri) ne + conj. = ik ben bang dat (na werkwoorden van vrezen betekent ne ‘dat') ne + conj. = 1. opdat niet, om te voorkomen dat 2. dat (na werkwoorden van vrezen) dedo (dedĕre) = overgeven, uitleveren accidi = perf. van accido (accidĕre) accido (accidĕre) = gebeuren, overkomen potestas, potestatis (v) = 1. macht 2. mogelijkheid, gelegenheid periculum = gevaar avaritia = gierigheid itaque = daarom talis, -is , -e (talis) = zo'n, zodanig, zulk, volgend consilium = 1. plan, besluit 2. raad(geving), advies summus, -a, -um = grootste, hoogste praesens, -ns, -ns (praesentis) = aanwezig depono (deponĕre) = neerleggen, neerzetten, afleggen simulo (simulare) = doen alsof, voorwenden fortuna = 1. lot, toeval 2. (on)geluk credo (credĕre) + dat. = 1. geloven, vertrouwen 2. toevertrouwen error, erroris (m) = 1. zwerftocht 2. vergissing, misvatting induco (inducĕre) = 1. brengen naar 2. ergens toe brengen, verleiden statua = (stand)beeld nescio (nescire) = niet weten absens, -ns, -ns (absentis) = afwezig