Latijn : Nederlands qualis, -is, -e (qualis) = 1. hoedanig, wat voor een 2. zodanig als nolo (nolle) = niet willen -ve = of (wordt achter het woord gezet) nimis (bijw.) = te, te veel difficilis, -is, -e (difficilis) = moeilijk probo (probare) = 1. goedkeuren 2. aannemelijk maken cerno (cernĕre) = waarnemen, zien an = of (geeft een vraagzin aan) extuli = perf. van effero (efferre) effero (efferre) = 1. naar buiten dragen / brengen 2. verheffen fatum = (nood)lot crimen, criminis (o) = 1. beschuldiging, aanklacht 2. misdaad, vergrijp liber, -a, -um = vrij domo (domare) = temmen, bedwingen rideo (ridēre) = lachen (om) miser, misera, miserum = ongelukkig, ellendig contentus, -a, -um (+ abl.) = tevreden (met) toga = toga (officiële bovenkleed van de Romeinen) plebs, plebis (v) = (gewone) volk subeo (subire) = naderen, binnengaan rectus, -a, -um = 1. recht(op) 2. juist, goed mens, mentis (v) = 1. geest, verstand 2. gedachte tantus, -a, -um = zo groot, zo veel nego (negare) = 1. weigeren 2. ontkennen, zeggen dat niet amor, amoris (m) = liefde gaudium = vreugde torqueo (torquēre) = 1. draaien 2. kwellen, folteren nimium (bijw.) = al te zeer quam + superl. = zo...mogelijk quam primum = zo snel mogelijk occasio, occasionis (v) = gelegenheid caecus, -a, -um = blind