Latijn : Nederlands lateo (latēre) = verborgen zijn, zich schuilhouden committo (committĕre) = 1. aangaan, beginnen (proelium) 2. begaan (scelus) 3. (+ dat.) toevertrouwen convenio (convenire) = 1. samenkomen 2. het eens worden, overeenkomen confirmo (confirmare) = 1. versterken, bevestigen 2. bemoedigen, moed inspreken eques, equitis (m) = 1. ruiter 2. ridder (iemand die tot de ridderstand behoort) cucurri = perf. van curro (currĕre), rennen paene (bijw.) = bijna autem = 1. maar, echter (drukt een zwakke tegenstelling uit) 2. verder, en dan adversus, -a, -um = 1. gekeerd naar, (recht) tegenover (liggend) 2. ongunstig collis, collis (m) = heuvel occupo (occupare) = bezetten, in bezit nemen propono (proponĕre) = 1. tentoonstellen, openbaar maken 2. voor ogen stellen oportet (+ inf. / AcI) = men moet, het behoort paulo (bijw.) = weinig, een beetje processi procedo (procedĕre) = perf. van procedo (procedĕre) voortgaan, verder gaan, naar voren lopen instruo (instruĕre) = 1. iets uitrusten 2. opstellen 3. onderrichten