postquam gestus gero (gerĕre)
ille / illa / illud (illius) / iste / ista / istud (istius) super + acc. monstro (monstrare)
stravi sterno (sternĕre) iuvenis, iuvenis (m)
lignum praecepi praecipio (praecipĕre)
dies, diei (m / v) oculus procul (bijw.)
ex(s)pecto (ex(s)pectare) hic (bijw.) illuc (bijw.)
propero (properare) ipse, ipsa, ipsum (ipsius) porto (portare)
manus, manus (v) ignis, ignis (m) pergo (pergĕre)
ecce provideo (providēre) sibi
dragen / brengen / verrichten / uitvoeren ppp van gero (gerĕre) nadat
tonen / (aan)wijzen (boven)op / over die / dat / hij / zij / het
jongeman neerwerpen / uitspreiden perf. van sterno (sternĕre)
voorschrijven / bevelen perf. van praecipio (praecipĕre) (stuk) hout
ver / op (een) afstand oog dag
daarheen hier (af)wachten / verwachten
dragen zelf / hijzelf zich haasten
(voort)gaan vuur hand / groep
dat. van se (+ acc.) voorzien / (+ dat.) zorgen voor kijk!
fluctus, fluctus currus, currus tumultus, tumultus
aditus, aditus fructus, fructus domus, domus
facies, faciei fides, fidei spes, spei
spiritus, spiritus vultus, vultus
rumoer / oproer wagen golf
huis vrucht toegang
hoop / verwachting trouw / vertrouwen gedaante / uiterlijk / gezicht
gezicht adem / geest