cinis, cineris (m) queror (queri) carus, -a, -um
communis, -is, -e (communis) via desino (desinĕre)
pectus, pectoris (o) tempus, temporis (o) membrum
sepulc(h)rum disco (discĕre) umbra
quemadmodum huc (bijw.) converto (convertĕre)
lego (legĕre) sisto (sistĕre) gradus, gradus
quamvis + conj. manes, manium (m, mv.) hospes, hospitis (m)
mollis, -is, -e (mollis) os, ossis (o) valeo (valēre)
bene facio (facĕre) aeternus, -a, -um
dierbaar / geliefd / duur (be)klagen as
ophouden weg gemeenschappelijk
lichaamsdeel / lid / (mv.) ledematen tijd(stip) borst / hart
schaduw / schim leren / leren kennen / vernemen graf(tombe)
(om)draaien / veranderen hierheen hoe? / zoals
pas / stap / trede doen staan / plaatsen / doen stilstaan / tegenhouden verzamelen / (uit)kiezen 3. lezen
gast / vreemdeling / gastheer de schimmen / de zielen van de doden hoewel / ook al
krachtig / sterk / gezond zijn / bij machte zijn / in staat zijn bot zacht / week
eeuwig iets goeds doen / goed behandelen