Latijn : Nederlands una (bijw.) = tezamen / tegelijk (met) (vaak met cum) res novae (mv.) = omwenteling / revolutie auctoritas, auctoritatis (v) = gezag / invloed / aanzien quod = omdat / dat (voegwoord) 3. die / dat (betr. vnw.) 4. een of andere / 'n defero (deferre) = (weg)brengen / overdragen dictum = woord recuso (recusare) = weigeren causa + gen. = wegens / om / ter wille van (causa staat direct achter het woord in de genitivus) primo (bijw.) = eerst / aanvankelijk preces, precum (v, mv.) = smeekbede / verzoek contendi = perf. van contendo (contendĕre) contendo (contendĕre) = zich inspannen / zich haasten 3. strijden impedio (impedire) = verhinderen / belemmeren singuli (mv.) = één voor één / (ieder) afzonderlijk hortor (hortari) = aansporen