Latijn : Nederlands alius, alterius = (een) ander alius . . . alius = de een . . . de ander caput, capitis (onz.) = hoofd / hoofdstad ( medius (bijv. nw.) = in het midden / middelste aurum = goud sto (stare) = staan intro (intrare) = binnenkomen maximus = grootste / zeer groot honor, honoris = eer / (ere)ambt pro + abl. = voor / ten behoeve van / ter verdediging van / in plaats van / in ruil voor templum = tempel sic (bijw.) = zo fio (fieri) = worden / gebeuren / gemaakt worden summus = grootste / hoogste servo (servare) = beschermen / bewaren / behouden cum + ind. = wanneer / toen cum + conj. = toen / nadat / omdat / hoewel itaque (bijw.) = daarom tuus = jouw / uw statua = standbeeld cerno (cernĕre) = waarnemen / zien