Latijn : Nederlands patior (pati) = verdragen / dulden / ondergaa / toelaten / toestaann ingens, ingentis = geweldig / enorm per + acc. = door...heen / gedurende / door (middel) van / via iter, itineris (onz.) = weg / reis / mars via = weg cogo (cogĕre) = dwingen / bijeenbrengen saevus = woest / wreed dominus = heer / heerser tantus = zo groot / zo veel tantus . . . quantus = zo groot . . . als cruor, cruoris = bloed colo (colĕre) = bebouwen / verzorgen / (ver)eren humanus = menselijk