Latijn : Nederlands patres conscripti = heren senatoren me (acc. / abl.) = mij ostendo (ostendĕre) = tonen / laten zien longus = lang consuetudo, consuetudinis = gewoonte parens, parentis = ouder (vader / moeder) parum (bijw.) = te weinig / niet genoeg gratus = dankbaar / aangenaam laudo (laudare) = prijzen praeterea (bijw.) = bovendien primus = eerste imperator, imperatoris = opperbevelhebber / keizer pius = liefdevol / trouw civis, civis = burger officium = plicht / taak neque = en niet / ook niet / noch neque . . . neque = noch . . . noch / en niet . . . en ook niet satis (+ gen.) = genoeg (van) amo + acc. (amare) = houden van / liefhebben bonus = goed malus = slecht odi (perf.) (odisse) = haten adicio (adicĕre) = toevoegen meritum = verdienste tutus = veilig permitto (permittĕre) = toevertrouwen / toestaan fama = gerucht / verhaal / reputatie vita = leven mors, mortis = dood nec = en niet / ook niet / noch nec . . . nec = noch . . . noch / en niet . . . en ook niet