comparo (comparare) licet + dat. nobis (dat. / abl.)
futurus nullus, nullius locus (mv. loci of loca)
tempus, temporis gaudium hic, huius
fruor (frui) + abl. simul uterque, utriusque
facio (facĕre) sub + acc. sub + abl.
maxime (bijw.) prior, prioris posteri (mv.)
taceo idem, eiusdem
ons het is toegestaan / het is mogelijk vergelijken / gereedmaken / verwerven
plaats / streek / gelegenheid / mogelijkheid geen part. fut. van esse
deze / dit / hij / zij / het vreugde tijd
(elk van) beide(n) (bijw.) tegelijkertijd / (voegw.) zodra genieten van
onder (tot) onder maken / doen
nakomelingen eerder / vroeger vooral / het meest
dezelfde / hetzelfde zwijgen