Latijn : Nederlands finis, finis (mnl.) = einde / grens custos, custodis = bewaker ego, mei = ik res, rei = zaak / ding beneficium = weldaad / dienst addo (addĕre) = toevoegen audio = horen / luisteren opto (optare) = wensen votum = gelofte / wens / gebed pax, pacis = vrede opes, opum (mv.) = vermogen / rijkdom / macht oro (orare) = bidden / smeken cuncti, -orum = alle(n) cuncta (onz. mv.) = alles salus, salutis = redding / (lijfs)behoud / veiligheid / gezondheid vero (bijw.) = echter / werkelijk / inderdaad novus = nieuw cura = zorg iam (bijw.) = al / reeds / nu / van nu af aan tunc (bijw.) = toen / dan / op dat moment / vervolgens / daarna eripio (eripĕre) = wegrukken / ontrukken / afnemen auxilium = hulp poterat = (hij / zij / het) kon (imperf. van posse)