vos / vestri / vestrum / vobis (dat. / abl.) debeo quantum (bijw.)
etiam socius fides, fidei
consulatus, consulatus meus intellego (intellegĕre)
vester, vestri teneo augeo
memini (perf.) verus iudico (iudicare)
quis, cuius (zelfst.) quidam, cuiusdam antequam
odium postquam video
malo (malle) maestus gaudeo
denique (bijw.) pessimus semper (bijw.)
hoeveel / hoezeer moeten / verschuldigd zijn jullie
trouw / vertrouwen bondgenoot / makker ook / zelfs
begrijpen mijn / van mij ambt van consul / consulaat
vermeerderen / vergroten (vast)houden (van) jullie
oordelen echt / waar zich herinneren
voordat een zeker iemand / / zekere / enkele / enige iemand / iets (na si / nisi / num en ne) (quis / quid)
zien nadat haat
blij zijn / (+ abl.) zich verheugen over bedroefd liever willen
altijd slechtste / zeer slecht ten slotte
mox (bijw.) puto (putare)
menen / (+ 2 acc.) vinden / beschouwen als weldra / snel daarna