Latijn : Nederlands dubito (dubitare) = aarzelen / (be)twijfelen numquam = nooit ideo (bijw.) = daarom prosum (prodesse) = voordelig zijn / van nut zijn fateor = bekennen / toegeven crimen, criminis (onz.) = beschuldiging / aanklacht / misdaad / vergrijp auctor, auctoris = initiatiefnemer / ontwerper / zegsman adfero (adferre) = meebrengen / ergens heen brengen / overbrengen vinum = wijn desino (desinĕre) = ophouden viginti (onverbuigbaar) = twintig culpa = schuld error, erroris = zwerftocht / vergissing / misvatting convenio = samenkomen carmen, carminis = lied / gedicht quasi = zoals / alsof / als het ware scelus, sceleris (onz.) = misdaad committo (committĕre) = aangaan (proelium) / begaan (scelus) / (+ dat.) toevertrouwen mos, moris (vrl.) = gewoonte / gebruik mores (mv.) = karakter / levenswijze / gedrag discedo (discedĕre) = uiteengaan / weggaan veto (vetare) = verbieden necessarius = noodzakelijk consulo (consulĕre) = beraadslagen / (+ acc.) raadplegen / (+ dat.) zorgen voor aetas, aetatis = tijd / leeftijd / leven constat + A.c.I. = het staat vast dat coepi (perf.) (coepisse) = ik ben begonnen / ik begon