Latijn : Nederlands
perfero (perferre) = overbrengen / verdragen
brevis = kort
protinus (bijw.) = direct / onmiddellijk
fera = wild dier
rapio (rapĕre) = grijpen / roven / meesleuren
parvus = klein
minor, minoris = minder / kleiner
auris, auris = oor
tutus = veilig
regno (regnare) = heersen / regeren
frustra (bijw.) = tevergeefs
humilis = laag / nederig
iustus = rechtvaardig / juist
senator, senatoris = senator
reduco (reducĕre) = terugvoeren
tot (onverbuigbaar) = zoveel
nemus, nemoris (onz.) = woud / bos
tribuo (tribuĕre) = toedelen / toekennen
dux, ducis = aanvoerder / leider
dono (donare) = geven / schenken / (+ abl.) begiftigen met
pecunia = geld
egregius = uitstekend / voortreffelijk
placeo + dat. = bevallen / in de smaak vallen bij
Musa = Muze
aeternus = eeuwig