Latijn : Nederlands proced- = procedere, 1. vooruitgaan 2. tevoorschijn komen clama- = clamare, roepen relinqu- = relinquere, 1. achterlaten 2. verlaten tend- = tendere, 1. spannen 2. gaan naar incipi- = incipere, beginnen loc- = locus, de plaats statu- = statuere, beslissen ocul- = oculus, het oog toll- = tollere, 1. opheffen 2. meenemen 3 wegnemen oper- = opus, 1. het werk 2. het bouwwerk ir- = ira, de woede