Latijn : Nederlands nullos = nullus, geen gentem = gens, 1. het geslacht, de (adellijke) familie 2. het volk, de stam mitt- = mittere, sturen, zenden vestram = vester, jullie mulieres = mulier, de vrouw quaer- = quaerere, 1. zoeken 2. vragen recipi- = recipere, 1. terugnemen 2. ontvangen vocatis = vocare, 1. roepen 2. noemen mentem = mens, 1. de geest 2. de gedachte arma = arma, de wapens vinc- = vincere, overwinnen