agere iter nox
cadere haud procul
os ignis trahere
noct-_____, vr., de nacht itiner-_____, onz., de reis, de tocht ago, 1. drijven 2. doen, handelen 3. onderhandelen
1. ver (van) 2. van ver helemaal niet cado, vallen
traho, trekken ign-____, m., het vuur or-____, onz., 1. de mond 2. het aangezicht