auditis capiunt civium
corpora diebus ducimus
duci estis exercitu
exit fiunt filio
filiam laetarum manet
muros nuntiis omnibus
oppida parentibus plures
procedunt puero puellae
rerum sola traditis
tu verbo vitam
civis, de burger capere, nemen, grijpen, veroveren audire, 1. horen 2. luisteren
ducere, leiden dies, de dag corpus, het lichaam
exercitus, het leger esse, zijn dux, de leider, de aanvoerder
filius, de zoon fieri, 1. worden 2. gebeuren exire, weggaan (uit)
manere, 1. blijven 2. te wachten staan laetus, vrolijk, blij filia, de dochter
omnis, alle nuntius, 1. de bode 2. het bericht murus, de muur
plures, (nog) meer parentes, de ouders oppidum, de (versterkte) stad
puella, het meisje puer, 1. de jongen 2. het kind procedere, 1. vooruitgaan 2. tevoorschijn komen
tradere, 1. overleveren 2. overhandigen solus, 1. alleen 2. enig res, de zaak, het ding
vita, het leven verbum, het woord jij, u